Nostalgie en zandbakpissers
Anno 2002; paasvakantie: Mijn mama neemt me, ’s ochtends vroeg, mee op de fiets Leuven in. Ik ben vijf of bijna zes en boos omdat ze mij zo vroeg heeft wakker gemaakt. We rijden een straat in waar het ruikt naar vers brood. Te vers, ik kan maar niet beslissen of ik de geur lekker vind of niet. We rijden een straat in en rijden het wegje op naar een gebouw waarlangs een grote houten plaat hangt met de tekening van een vogel. Eronder staat in grote, zwarte letters: DE EKSTER. Ik hoor allemaal kinderen spelen. Nu ja, ik hoor ze roepen en gillen en veronderstel dat ze aan het spelen zijn. Begint het me te dagen? Ik denk het niet. Ik ben nog te moe om te beseffen dat mijn bloedeigen moeder op het punt staat me achter te laten bij weet ik veel wat voor kinderen, bij een opvang die de naam heeft van een vogel die alles steelt wat blinkt.
Pedagogisch, dat wel.
Mijn mama neemt me mee om mijn rugzakje met boterhammendoos af te zetten (die doos had die ochtend een hint moeten zijn, maar ik was nog te slaperig vermoed ik). Ze neemt mijn handje een loopt met mij een rondje rond de ‘speelplaats’. Er staat een klimrek en er is een zandbak waarin waarschijnlijk al ettelijke kleuters hun territorium hebben afgebakend. Ik weet niet goed of ik het hier leuk vind. Mijn mama toont me een bal en zegt dat het haar wel leuk lijkt om daarmee te spelen. Leuk voor haar. Ik toon geen interesse in de bal en beslis dan toch dat het hier niet leuk is. Ik begin mijn mama terug te trekken naar de fiets, maar ze is sterker. Ze trekt me mee naar andere kinderen, de wakkerste van de hoop. Ze stelt me voor en vraagt of ik mee mag spelen. Ja dat mag. Nou, dank je hartelijk. Ik wil hier niet zijn en het is sowieso nog te vroeg om te spelen.
Eén van de begeleidsters ziet dat ik moeilijk doe en komt op me af om me duidelijk te maken dat het hier wel leuk is en dat zij met mij zal spelen. Geen reactie. Je ziet haar denken aan de schriftelijke cursus die ze heeft moeten studeren om hier als begeleider aan de slag te mogen.
Ze probeert te bedenken in welk hoofdstuk ze iets heeft gelezen over ‘probleemgevallen zoals ik’. Mijn mama moet haar trein halen en zou nu echt wel moeten vertrekken. En dat doet ze dan ook. Voor ik het besef, is ze weg. Een aai over mijn hoofd, een vluchtig kusje op mijn haren en weg is ze. Ik blijf dus achter bij een schriftelijk opgeleide begeleidster en een bende zandbakpissers. En het is nog niet eens middag.
Anno 2011; paasvakantie: Ik ben met twee anderen op weg naar Leuven om een modereportage te maken over de lentetrends in de Diestsestraat. We lopen door de Mechelsestraat en komen langs een kleiner straatje met groene bomen langs weerszijden en gezellige huisjes; bam, pure nostalgie. De gelijkenis met het straatje waar we met DE EKSTER soms gingen spelen als we de speelplaats beu gezien waren, is treffend, hoewel het bewuste straatje aan de andere kant van Leuven ligt. Eén specifieke herinnering in me op: warm weer, niemand die echt zin heeft in een spelletje, dus gewoon allemaal op de grond gaan zitten of liggen en een beetje zwijgen of zacht praten. Lang houden we het niet vol, er zijn te veel kleintjes bij die elke morgen net iets te veel vitaminepillen krijgen en voor wie die paar minuten zitten een ware hel was.
Toch zijn het zo’n momenten die je (blijkbaar) bijblijven. En nu ik hier achter de pc dit hele verhaal zit op te tikken, is het meer bij me dan ooit.
Lotte
Geen opmerkingen:
Een reactie posten